In Nederland leven we sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog bijna 80 jaar in vrijheid. Het is essentieel om de complexe en vaak pijnlijke verhalen uit onze geschiedenis onder ogen te zien, zoals dit specifieke verhaal. Het onthult het leven van een jonge man die, gedreven door de omstandigheden van zijn tijd, de ingrijpende keuze maakte zich aan te melden bij de NSB en de Landstorm. Hij geloofde oprecht dat het nationaal-socialisme een weg naar een betere toekomst bood en beschouwde het als zijn morele plicht om bij te dragen aan deze veranderingen. Na zijn arrestatie besefte hij met spijt dat hij zich had vergist in zijn keuze, maar die spijt leek waardeloos nu hij de gevolgen van zijn daden onder ogen moest zien.

Dit onderwerp raakt de diepste emoties en kan een aanzienlijke invloed hebben op de nabestaanden. Het is zowel een bron van verdriet als van herinnering. Tegelijkertijd mogen we de nabestaanden van de slachtoffers niet vergeten; zij verdienen ook onze erkenning. Daarom is het van groot belang dat we deze verhalen blijven doorgeven.

Richard Schoutissen, Stichting Oorlogsslachtoffers

.
Henricus Franciscus Theodorus Bernardus Gijsbers (alias Hank), °5 april 1922 te Deurne,  † 19 januari 2019 te Deurne.


In de nasleep van de Tweede Wereldoorlog heersten er tegelijk opluchting, verdriet en wraakgevoelens. De straten vulden zich met juichende menigten, maar onder dit feestgedruis lag een grimmige realiteit: wat moest er gebeuren met degenen die hadden samengewerkt met de Duitse bezetter?
Buiten het centrum van een klein dorp op de Veluwe bevond zich een legerplaats, een overblijfsel van een Truppenübungsplatz (militair oefenterrein) voor Duitse soldaten. Dit terrein kreeg een nieuwe functie als interneringskamp, genaamd ‘De Harskamp’, waar Nederlanders die na de bevrijding beschuldigd werden van landverraad werden geïnterneerd. Zij werden ondergebracht onder toezicht van de nieuwe autoriteiten, die vastbesloten waren orde te scheppen in de chaos van de wederopbouw.

Een van de geïnterneerden was Henricus Franciscus Theodorus Bernardus (Hank) Gijsbers, een voormalige kantoorbediende uit een overwegend pro-Duits gezin uit Deurne. Hij was de zoon van de Deurnese gemeentesecretaris Petrus Leonardus (Piet) Gijsbers en Maria Henrica Antonia Allegonda Theodora (Miet) van Baars. Hank woonde aan de Liesselscheweg A.127 (later Liesselseweg 2) in Deurne. Tijdens de oorlog had Hank zijn idealen verraden, gedreven door angst en de belofte van betere dagen voor hem en zijn gezin. Toen de Duitsers hun grip op het land verloren, was hij niet voorbereid op de gevolgen van zijn keuzes. Hij had gehoopt op vergeving, maar in plaats daarvan werd hij geconfronteerd met isolement, verdriet en spijt.

Hank trad in juli 1942 als sympathiserend lid toe tot de Nationaal-Socialistische Beweging (NSB), waar hij de functies van blokleider, verbindingsman en groepshoofd vervulde. Daarnaast was hij lid van het Nederlandse Arbeidsfront (NAF). Op 3 mei 1943 sloot hij zich aan bij de Landwacht Nederland, de latere Landstorm Nederland, een eenheid van Nederlanders die deel uitmaakte van de Waffen-SS, de gewapende strijdkrachten van de nationaalsocialistische Schutzstaffel (SS). Hij volgde een infanterieopleiding van vier maanden in Vught en Den Haag. Vervolgens werd hij non-actief gesteld, zodat hij op een later tijdstip als reservist kon worden opgeroepen. Dit gebeurde in de lente van 1944, toen hij werd opgeroepen voor een oefentijd van enkele weken. Hier werd door de Duitse commandant om vrijwilligers gevraagd voor een razzia om onderduikers op te sporen in het Hotel-Café-Restaurant ‘Hof van Brabant’ aan de Hinthamerstraat in ‘s-Hertogenbosch. Hank was een van de vijftien vrijwilligers uit zijn compagnie die zich voor deze actie meldden. Tijdens deze razzia werden ongeveer dertig personen opgepakt en naar het politiebureau in ‘s-Hertogenbosch overgebracht. Door de inmiddels plaatsgevonden invasie door de geallieerden moest hij na deze periode in dienst blijven. Begin september 1944 werd Hank ingezet aan het front ten noorden van Hasselt (België), waar hij met de 14e compagnie (Panzerjäger) van het SS-Grenadier-Regiment 1 ‘Landstorm Nederland’ vocht tegen de geallieerde strijdkrachten. De lichtbewapende en slecht opgeleide Nederlandse SS’ers konden de opmars van de geallieerden echter niet stoppen en moesten al snel de terugtocht inzetten. Deze terugtrekking vond plaats via de Peel, waar de compagnie stelling nam met hun Panzerabwehrkanone (pantserafweerkanon), dat nota bene werd ingezet tegen de latere geallieerde bevrijders van Deurne. Maar ook deze keer zouden ze niet in staat zijn de overweldigende overmacht van de geallieerden te weerstaan. De vraag waarom Hank niet deserteerde, nu hij zo dicht bij zijn woonplaats en op bekend terrein was, blijft helaas onbeantwoord. Was het omdat deserteurs zware straffen konden verwachten, waaronder de dood? Geloofde Hank nog steeds in de zaak waarvoor hij vocht? Was het de militaire discipline en de groepsdynamiek, of wilde hij zijn familie niet in gevaar brengen door te deserteren?

Uiteindelijk komen ze, na enkele omzwervingen door Limburg en Duitsland, in Apeldoorn terecht. Hier werden ze in reserve gehouden, zodat ze indien nodig snel konden worden ingezet. Op 1 oktober 1944 werd Hank bevorderd tot SS-Sturmmann der Reserve (stormtroeper), een rang die vergelijkbaar is met die van korporaal. Vanuit Apeldoorn werden ze ingezet voor een grootschalige razzia in de Noordoostpolder, die drie dagen duurde. De compagnie van Hank, bestaande uit ongeveer tachtig man, werd belast met het opsporen van pioniers en onderduikers in Blokzijl. In totaal werden in de Noordoostpolder zo’n 1800 arbeiders opgepakt die werkten aan de ontginning van de polder en in de landbouw. Deze mannen moesten naar het station van Meppel lopen om van daaruit met de trein naar Groningen en vervolgens naar Duitsland te worden gestuurd, waar ze in de oorlogsindustrie moesten werken. Voor zijn inzet aan het front en deelname aan drie verschillende aanvallen op drie verschillende dagen ontving Hank op 20 april 1945 het ‘Infanterie-Sturmabzeichen in Silber’, het infanterie aanvalsinsigne in zilver. Niet veel later, op 29 april 1945, werd Hank overgeplaatst naar de 4e compagnie van het SS-Freiwilligen-Grenadier-Regiment 84. Naarmate de gevechten heviger werden, voerden de Nederlandse SS’ers een waar schrikbewind. Na de oorlog werd er zelfs de doodstraf geëist tegen een van zijn oude kameraden vanwege diens daden. Aangezien de geruchten over een naderende afrekening steeds sterker werden (zij hadden immers op hun eigen grondgebied en soms ook tegen medelandgenoten gestreden) hoopten zij, mocht de strijd verloren gaan, niet in de handen van het Nederlandse verzet te vallen, maar in die van de geallieerden. Uiteindelijk werd Hank na de capitulatie krijgsgevangen genomen in Maarsbergen, waar hij vervolgens in Maarn werd gearresteerd en tot juli 1946 in interneringskamp ‘De Harskamp’ op de Veluwe verbleef. Daarna werd hij overgeplaatst naar het interneringskamp Vught, dat tijdens de Tweede Wereldoorlog een concentratiekamp (Konzentrationslager Herzogenbusch) was. Hier werden na de capitulatie collaborateurs, mensen die verdacht werden van samenwerking met de Duitsers en andere sympathisanten van het nazi-regime geïnterneerd. Daarnaast werden ook andere groepen geïnterneerd, zoals mensen die betrokken waren bij oorlogsmisdaden of op andere manieren als een bedreiging voor de nieuwe orde werden gezien. Hank was overigens niet de enige Deurnenaar die hier geïnterneerd heeft gezeten.

De dagelijkse routine in het kamp was zwaar. Internering betekende niet alleen het verlies van hun vrijheid, maar ook dat zij hun Nederlanderschap moesten opgeven. Persoonlijke bezittingen, waaronder geld en waardevolle spullen, werden in beslag genomen en beheerd door het Nederlandse Beheersinstituut (NBI). Maandelijks ontvingen zij een schamel bedrag voor hun levensonderhoud, een schaduw van het leven dat zij ooit leidden. Toch kende Hank in het kamp ook momenten van kameraadschap en begrip; gesprekken met medegedetineerden die hun eigen verhalen van spijt en berouw deelden. Zij voedden elkaars hoop op een betere toekomst, hoewel deze verre van zeker was. De weg naar herstel was lang en vol uitdagingen, maar Hank was vastbesloten om weer een waardevol lid van de maatschappij te worden. Hij werkte als hulpkracht op de afdeling registratie en administratie van de polikliniek in het interneringskamp en werd uiteindelijk zaalhoofd.

Hoewel Hank zeven keer een strafexercitie had ondergaan voor het bezit van rookgerei en misbruik van bezoek, beschouwde de barakbewaarder hem als een voorbeeldige geïnterneerde. Hij gedroeg zich uitstekend en was behulpzaam tegenover zowel het personeel als zijn medegevangenen. Daarnaast zorgde hij goed voor zijn kleding en eetgerei. De aalmoezeniers waren ook positief over zijn gedrag; zij merkten op dat deze energieke jonge man met volle overtuiging achter de beweging stond, maar tegelijkertijd afstand nam van de methoden van de SS. Als individu was hij echter niet in staat zich hiertegen te verzetten. Door zijn jonge leeftijd had hij niet de ervaring om goed onderbouwde oordelen te vormen, en de propaganda die hij ontving had een sterke invloed op hem. De bisschoppelijke waarschuwingen maakten geen indruk, omdat hij als 17-jarige al vervreemd was van zijn geloof. Vervolgens heeft hij, met dezelfde vastberadenheid die hij eerder voor de NSB toonde, een positiever ideaal omarmd. Dit maakt hem tot een van de weinige voorbeelden van echte heropvoeding, waarover veel is gesproken, maar waarvoor weinig actie is ondernomen. Gezien deze omstandigheden, en vooral zijn jeugdige onervarenheid, dient er bij zijn berechting rekening te worden gehouden met deze factoren. Hoewel de medische aspecten van de straf goed tot hun recht komen, ontbreekt het zeker aan aandacht voor wraakzucht. Over wraakzucht gesproken… In september 1947 werd een onderzoek uitgevoerd naar de geestelijke vermogens van Hank. De uitvoerende arts was bepaald niet mild in zijn uitgebreide verslag, waar we hier verder niet op ingaan. Hij concludeerde onder andere dat Hank zonder twijfel verminderd toerekeningsvatbaar was. Uit de opmerkingen van de onderzoeksarts, zowel tegenover Hank alsook andere geïnterneerden, blijkt dat de uitkomst van het onderzoek mogelijk een sterke behoefte aan vergelding weerspiegelt.

Het Openbaar Ministerie vorderde dat Hank wegens de gepleegde feiten zou worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaar. Gelukkig voor Hank viel de uitspraak van het tribunaal op 21 oktober 1947 lager uit: hij werd veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest. Omdat Hank in Duitse krijgsdienst trad, verloor hij automatisch zijn Nederlanderschap. In 1953 voerde de Nederlandse staat een wet in waardoor hij zijn Nederlandse nationaliteit weer kon terugkrijgen.

Zeventig jaar later zit ik, onder het genot van een kop koffie en een koekje, met Hank en zijn echtgenote Lamberta Maria Theresia (Bep) Köhnen aan de eettafel. Hun zoon zit in de woonkamer en houdt, volgens mij, een oogje in het zeil. Zij zijn inmiddels gepensioneerd en waren ooit de ondernemers van een succesvol confectieatelier genaamd “Decona” (Deurne’s Confectieatelier). Tijdens ons aangename gesprek gaven zij hun akkoord voor een interview, waarin Hank vertelt over zijn oorlogsverleden en dat van zijn gezin. Ook vertelt zijn echtgenote over haar vader, Adrianus Theodorus Köhnen, die tijdens de Tweede Wereldoorlog omkwam door een granaatinslag.

We bespreken het gezin waarin hij is opgegroeid. Hoewel er weinig tot geen relevante informatie beschikbaar is over zijn moeder en zussen, die allemaal Duits gezind waren, heb ik besloten dit verhaal te beperken tot zijn vader en broers:

  • Johannes Henricus Wilhelmus (Wilhelm) Gijsbers: Tijdens de Tweede Wereldoorlog bezat hij in Molsheim (Elzas, Frankrijk) een kippenfokkerij. Hij was geen lid van de NSB of collaborateur, verder onderzoek leverde geen bewijs op en daarom was er geen aanleiding voor vervolging. Zijn gegevens worden hier vermeld omdat zijn broer Theo enige tijd bij hem ondergedoken heeft gezeten

  • Wilhelmus Theodorus Franciscus (Theo) Gijsbers: Hij vertrok in april 1942 vrijwillig naar Beieren in Duitsland, waar hij tewerk werd gesteld als instrumentmaker bij Hoffmann in Erlangen. Een jaar later, tijdens verlof naar Deurne, keerde hij niet terug, werkte enige tijd bij boeren in de omstreek, maar werd hij tijdens een razzia door de Grüne Polizei in Deurne opgepakt. Omdat hij op dat moment ziek was, werd hij niet onmiddellijk meegenomen en slaagde hij erin om te ontsnappen. Hij dook onder bij zijn broer in Frankrijk, maar ook daar werd hij door de Grüne Polizei ontdekt en teruggestuurd naar de firma Hoffmann in Erlangen, waar hij bleef werken tot de stad zonder slag of stoot werd overgegeven aan de oprukkende Amerikaanse troepen. Vervolgens heeft hij nog even in een doorgangskamp gewerkt totdat hij op 1 september 1945 naar Nederland terugkeerde. Theo was lid van de NSB en werd na de Tweede Wereldoorlog kort in Kamp Vught geïnterneerd. Omdat verder onderzoek naar gerezen verdenkingen geen bewijs opleverde, sprak het tribunaal op 29 oktober 1946 een onvoorwaardelijke buitenvervolgingstelling uit als ongegrond.

  • Lambertus Johannes Petrus Maria (Bèr) Gijsbers: Hij vervulde militaire dienst als wachtmeester bij het 22e Regiment Artillerie vóór de mobilisatie. Op 1 april 1941 trad hij als opzichter in dienst bij de Nederlandse Arbeidsdienst (NAD), maar omdat hij ontevreden was, werd hij in mei 1941 lid van de NSB. In november 1941 vertrok Bèr naar Polen, waar hij als leider van een boomkwekerij voor de Nederlandsche Oostcompagnie (NOC) werkte. Op 13 november 1942 werkte hij voor de Landbewirtschaftungsgesellschaft Ostland m.b.H. gevestigd in Minsk (Wit-Rusland). Begin mei 1943 huwde hij in Dunilavichy (Wit-Rusland) met de Poolse Maria Helena (Marusha) Michniewicz. Ze kregen een kind en het gezin keerde in juli 1944 terug naar Bèrs ouderlijk huis in Deurne. Echter, ook Bèr werd na een kort verblijf in bewaringskamp Kamp Hoogerheide te Hoogerheide op 9 juni 1945 overgebracht naar het interneringskamp in Vught. Op 5 augustus 1946 eindigde zijn voorwaardelijke buitenvervolgingstelling, omdat hij zich als een goed Nederlander gedroeg en zich onder toezicht stelde van de Stichting Toezicht Politieke Delinquenten, waarbij hij de aanwijzingen van deze stichting opvolgde.

  • Henricus Antonius Nicolaas Maria (Toon) Gijsbers: Hij was sinds juli 1941 lid van de NSB en was van beroep boomkweker. In 1941 werkte hij enkele weken bij de firma van den Bosch-Roxy in Frankrijk, maar omdat dit hem niet beviel, ging hij naar zijn zus in Erkelenz (Duitsland) om bij een boomkwekerij te werken. Ook deze baan was van korte duur, omdat het hem niet beviel. Toon had een avontuurlijke geest en besloot, net als zijn broer Bèr, als Oostlandboer te werken. Nadat hij enige tijd in Riga (Estland) had gewerkt, ging hij voor de NOC in Wit-Rusland aan de slag, met als doel de kolonisering en germanisering van dit gebied te bevorderen. Op 1 oktober 1942 kwam hij, bij een opdracht als Pionier-Verwalter (pionier beheerder), met een vrachtwagen in Gleboki (Hlybokaye) in Wit-Rusland op een landmijn terecht en kwam daarbij om het leven.

Daarnaast bespreken we zijn vader, Petrus Leonardus (Pieter) Gijsbers, die gemeentesecretaris was van de gemeente Deurne. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd hij door het nationaalsocialistische Departement van Volksvoorlichting en Kunsten (DVK) aangesteld als controleur van de bioscoop ‘Bio-Vink’ in Deurne. In mei 1943 werd hij door Adrianus Antonius Maria Stoetzer, de NSB-districtsleider van district 15 (Noord-Brabant) met kantoor aan de Koestraat 166 in Tilburg, verzocht het ambt van burgemeester van de gemeente Deurne op zich te nemen en lid te worden van de NSB. Pieter weigerde echter deze functie in een schriftelijke reactie, die hij afsluit met de groet ‘Hou Zee’. Deze groet heeft hem na de oorlog ernstig in diskrediet gebracht, omdat het een gebruikelijke groetformule binnen de NSB was. Op de dag van de bevrijding van Deurne, 24 september 1944, moest hij zijn functie als gemeentesecretaris neerleggen en ging hij per direct met ziekteverlof. Uiteindelijk is zijn gehele gezin, gelijktijdig met het terugtrekken van de Duitse militairen, naar een van hun dochters in Duitsland vertrokken. Hij koos ervoor om niet van zijn gezin te scheiden, hoewel dit politiek gezien nadelig voor hem was. Hierdoor verloor hij het vertrouwen van de bevolking, althans niet voldoende om zijn functie als gemeentesecretaris te kunnen uitoefenen, ondanks dat er geen feiten bekend waren die erop wezen dat hij tijdens de bezetting in het nadeel van de Deurnese bevolking had gehandeld.

Als het gaat om Hank en zijn vrijwillige toetreding tot de Duitse krijgsdienst, is hij tijdens het interview terughoudend. Het verre oorlogsverleden heeft inmiddels een eigen leven ontwikkeld, vol fantasieën, werkelijkheden en onwerkelijkheden. Hij probeert zijn rol tijdens de Tweede Wereldoorlog te verontschuldigen. Ondertussen pakt hij een boek uit de kast met de titel ‘Grijs verleden’. In dit boek stelt de auteur dat de Tweede Wereldoorlog in Nederland niet eenvoudigweg kan worden samengevat in termen van goed en fout. Hank vertelt me dat hij nooit een uniform of wapen heeft gedragen en niet aan gevechtshandelingen heeft deelgenomen. Maar wanneer ik hem een foto uit de Duitse archieven laat zien waarop hij in uniform poseert, herinner ik hem aan de gevechten in België en de razzia’s waaraan hij deelnam. Ook wijs ik hem op de aantekeningen in zijn Soldbuch (Wehrmacht loonboekje), waarin het serienummer van zijn Mauser Karabiner 98k (een Duitse infanteriekarabijn) en zijn Seitengewehr 84/98 (Duitse bajonet) zijn genoteerd. Op dat moment valt er een stilte. Plotseling begint Hank te praten over het crematorium in het voormalige concentratiekamp te Vught. ‘Dit hebben ze pas na de Tweede Wereldoorlog gebouwd,’ zegt hij. Ik wist echter dat het crematorium, waar de lichamen van gevangenen die in het kamp waren gefusilleerd of overleden aan ziekte of verzwakking werden gecremeerd, in 1943 werd gebouwd en in december van dat jaar in gebruik werd genomen. Hank’s opmerking over het crematorium blijft me achtervolgen. Hoewel het voormalige concentratiekamp geen vernietigingskamp was lijkt het toch alsof hij een grijs verleden probeert te verbergen. Dit vormt voor mij de aanleiding om het interview af te ronden.

We drinken nog een kopje koffie. Voordat ik vertrek, laat Bep me nog enkele foto’s zien. Ondertussen leg ik aan Hank uit wat ik met de verkregen informatie ga doen. Ik vertel hem dat deze informatie in ons archief bewaard zal worden en mogelijk in de toekomst gepubliceerd zal worden. ‘Wacht dan maar lang genoeg,’ mompelt hij met een sarcastische lach. Zijn woorden doen me beseffen dat ik begrijp wat hij bedoelt. Hank is inmiddels vijf jaar geleden overleden, en ik vind het een gepast moment om dit verhaal nu te delen. Zeker nu de openbaarheidsbeperkingen van deze dossiers in het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging (CABR) 75 jaar na hun creatie zijn opgeheven. Beschouw het bovenstaande niet alleen als een historisch verhaal over een Deurnese familie tijdens en na de Tweede Wereldoorlog, maar ook als een waarschuwing en een oproep tot reflectie over de morele keuzes die mensen maken in tijden van crisis. Het herinnert ons eraan dat de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog niet zwart-wit is, maar eerder rijk aan nuances en complexe menselijke ervaringen.

De bovenstaande informatie is onder meer afkomstig uit de volgende bronnen: Arolsen Archives, Bad Arolsen (D) | Brabants Historisch Informatie Centrum, ‘s-Hertogenbosch | Bundesarchiv (Afdeling BE, Militärarchiv en PA), Freiburg (D) | Bundesarchiv, Koblenz (D) | De Zwarte Soldaat: lijfblad van de Weerbaarheidsafdeling van de Nationaal-Socialistische Beweging | Deutsche Dienststelle, Berlin (D) | Deutsches Rotes Kreuz, Berlin (D) | Familie Gijsbers-Köhnen, Deurne | Nationaal Archief (Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging, Nederlands Beheers Instituut, Oorlogsarchief Nederlandse Rode Kruis), Den Haag | National Archives and Records Administration (VS) | National Historical Archives of Belarus (BY) | Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie, Amsterdam | Regionaal Historisch Centrum Eindhoven (gemeentearchief), Eindhoven | Stichting Oorlogsslachtoffers, Deurne | Volk en Vaderland: weekblad van de NSB | Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge, Kassel (D).